Selectie recente journalistiek

Bladdert de Duitse herinnering aan de oorlog af?

Duitsland staat elk jaar op 8 mei stil bij ‘Kriegsende’, de dag waarop in 1945 de Wehrmacht capituleerde. Ooggetuigen zijn er zowat tachtig jaar na dato amper nog. Ik vroeg mij af: Verbleekt de herinnering?

Aanleiding voor mijn journalistieke zoektocht was een observatie van Geert Mak. Hij schreef jaren geleden over de Eerste Wereldoorlog: ‘Langzaam verschuift het gevoel, van verbondenheid naar rariteit. Ergens tussen de derde en vierde generatie, tussen de kleinkinderen – die de betrokkenen nog net kenden – en de achterkleinkinderen verandert de houding.’

Wacht de omgang met de Tweede Wereldoorlog dit lot ook? Eind 2021 en begin 2022 reisde ik, dankzij een onderzoeksbeurs van het Duitse Internationale Journalistenprogramme (IJP), een aantal weken door Duitsland en bezocht onder meer Buchenwald en de beruchte villa aan de Wannsee waar in 1942 werd besloten tot de Endlösung. Daar sprak ik ook met diverse historici en andere kenners over de kwestie.

Het artikel is hier te lezen in dagblad Trouw.

Waarom dit boek over Che Guevara?

Als recensent krijg je veel te verstouwen. Soms denk je: waarom is dit eigenlijk uitgegeven? Wat voegt het toe? Een nieuwe verzameling brieven van Che Guevara toont hem vooral als onverschrokken held van de revolutie, en slaat geregeld een hagiografische toon aan.

Deze recensie verscheen in de boekenbijlage van dagblad Trouw

Avonturier, revolutionair, strijder, icoon. Om Ernesto ‘Che’ Guevara, hét symbool van de Cubaanse revolutie en de rechterhand van Fidel Castro, hangt in sommige kringen nog altijd een geur van heiligheid. De uitgever van Een gloedvolle revolutionaire groet, een verzameling van Che Guevara’s brieven uit de periode 1947-1967, lijkt deze lezersschare op het oog te hebben.

Met het predicaat ‘een buitengewoon mens’ prijst uitgeverij Athenaeum de grondlegger van het guerrillacommunisme aan. Che Guevara (1928–1967) speelde een ­belangrijke rol tijdens de communistische revolte in het Cuba van de jaren vijftig van de vorige eeuw. Che koppelde charisma aan daadkracht. Iedereen die destijds ook zo’n heilsstaat verwachtte, kreeg mede door hem uitzicht op een alternatieve vorm van revolutie, die van de guerrilla op het platteland.

Getekend, Stalin II

Een groot deel van de brieven in dit boek is pas sinds vorig jaar toegankelijk. Ze tonen zijn ontwikkeling van student medicijnen tot militiestrijder en revolutionair politicus. Zijn vormende periode als jongeman is verreweg het boeiendste deel van de chronologisch geordende bundel.

Net als veel Latijns-Amerikaanse intellectuelen weet hij de misstanden op het continent aan de invloed van de Verenigde ­Staten (‘Yankee-imperialisme’). Marx (‘de heilige Karel’) en Stalin waren zijn grote inspiratiebronnen; zo nam hij van die laatste de opvatting over dat bruut geweld tegen tegenstanders legitiem was. Een brief aan zijn tante ondertekent hij met ‘Stalin II’.

Maar echt een vinger op zijn ontwikkelingen leggen aan de hand van deze brieven is lastig. Daarvoor is zijn ze te fragmentarisch, te weinig systematisch en bieden ze te weinig context. Een goede brievenschrijver geeft ­inzicht in zijn binnenwereld, waardoor de motieven achter zijn daden zichtbaar worden. Dat gebeurt hier niet. Che was óf geen briljant schrijver óf deze selectie valt heel beroerd uit.

Een aanzienlijk deel bestaat uit rapportages, frontberichten en beleidsanalyses die de dagelijkse beslommeringen niet overstijgen. Ook lezen we correspondentie van ‘commandant’ Che uit zijn tijd als ­minister. Schrijft hij als politiek leider dan lezen we rooddooraderd proza dat zo uit de propagandamolen lijkt te zijn gerold.

Of hij stuurt versleten gemeenplaatsen rond. Een voorbeeld, over zijn strijd op het platteland: ‘Gaandeweg leerden we dat een guerrillero alleen, zonder de steun van andere guerrillero’s niets kan uitrichten’.

Van genezer tot revolutionair grootinquisiteur

Aan het beeld van onverschrokken held van de revolutie tornt deze uitgave nergens. Sterker, de beknopte inleidingen die bij elk hoofdstuk staan, slaan regelmatig een hagiografische toon aan. Zo wachtte Che Guevara ‘talloze verantwoordelijke taken’ in de eerste jaren van de revolutie in Cuba. Werk dat hij ook nog eens met ‘vastberadenheid, creativiteit en scherpzinnigheid’ op zich nam.

Let wel, dit gaat over de man die als minister van industrie medeverantwoordelijk was voor de totale economische ontwrichting van Cuba. Dit is een manier van schrijven uit de Koude Oorlog. Up-to-date is de bundel, die samengesteld werd door het Che Guevara Studiecentrum in Havana, niet te noemen.

Ronduit kwalijk is het dat de gewelddadige kant van Che onbesproken blijft. Nergens komt aan de orde dat hij als onverbiddelijke tribunaalvoorzitter optrad bij het snelrecht waaraan de aanhangers van Batista, de dictator die Castro en de zijnen verdreven, werden onderworpen en die veelal eindigde in executies. Ja, in één brief refereert Che er zelf aan. Daarin leest hij een criticus de les: ‘De executies beantwoorden niet alleen aan een behoefte van het Cubaanse volk, maar ook aan de wil van het volk’.

Van genezer van zieken was hij veranderd in een revolutionair grootinquisiteur.

Ernesto Che Guevara
Een gloedvolle revolutionaire groet. Brieven 1947-1967
Vert. Brigitte Coopmans en Henriëtte Aronds
Athenaeum; 376 blz. € 25

Boekbespreking: Ad van Liempt ontdekt de jaren vijftig

Historicus en journalist Ad van Liempt, die veel succesvolle boeken over de Tweede Wereldoorlog schreef, heeft nu ook de jaren vijftig ontdekt. Hoe gaat hem dat af? Voor Trouw las ik zijn nieuwe boek ‘De roaring fifties’, dat bij uitgeverij Balans verscheen.

Vergeet de landerigheid uit De Avonden van Reve. Ja, u hoort het goed, de jaren vijftig waren bruisend. Oké, de gevel van het door verzuiling, religie en traditie gedicteerde gebouw was nog intact. Maar achter die façade gistte het. Bij een maatschappelijke voorhoede bestuurders, ondernemers en kunstenaars groeide een steeds sterkere overtuiging dat de instituten en ideeën die de basis vormden van het maatschappelijke bestel achterhaald waren.

Boeken over de jaren vijftig zijn de laatste jaren steevast een publiekshit. Of het nu een nostalgisch boek is (Gouden jaren van Annegreet van Bergen) of serieuze kost over de zware jaren na de oorlog in Duitsland (Wolfstijd van Harald Jähner). Ad van Liempt, journalistieke veteraan (Nos, Nova), programmamaker (Andere tijden) en schrijver van een reeks succesvolle boeken over de oorlog, heeft zijn vizier nu ook gericht op dit tijdvak. In De roaring fifties positioneert hij de wederopbouwjaren als een tijd van vernieuwing die preludeert op de flowerpower van de jaren zestig.

Huisvrouwenland

Neem een van de markantste vrouwen in Van Liempts boek, psycholoog Mary Zeldenrust-Noordanus. Zij liep als vrouw duidelijk voor de troepen uit. Zo voorzag zij het einde van Nederland als ‘huisvrouwenland’. Minstens zo baanbrekend was haar overtuiging dat elk mens eigen keuzes mocht maken als het ging om seksualiteit. Verscheen zij op tv, dan kon de omroep rekenen op boze brieven.

Naast Zeldenrust-Noordanus bestaat Van Liempts boek uit tien andere portretten van mannen en vrouwen die een rol van betekenis speelden in de kunsten, media, economie en politiek. Denk aan supermarktondernemer Albert Heijn, minister Marga Klompé of ‘vijftiger’ Remco Campert. ‘Doordouwers’ noemt hij deze wegbereiders van zaken die voor ons vanzelfsprekend zijn.

Continuïteit dus en geen breuk, al zat de oude orde nog stevig in het zadel. De Vara-leiding vond het nog heel vanzelfsprekend om Annie M.G. Schmidt op de vingers te tikken. Haar vergrijp? Ze gebruikte termen als ‘kontje’, ‘verrek’ en ‘stik’. De oude moraal was ogenschijnlijk nog oppermachtig, maar wie scherp keek zag een stevige laag craquelé, stelt Van Liempt. Over het algemeen lukt het Van Liempt aardig om op persoonlijk niveau een schets te geven van de veranderingen die in de lucht hingen. Al is niet elke persoon even goed getroffen. Neem ingenieur Johan van Veen, het brein achter de Deltawerken. Was hij echt zoveel revolutionairder dan zijn voorganger Cornelis Lely, ver vóór de oorlog al de bedenker van Afsluitdijk en Flevopolder?

Stan Huygens Journaal

Dan mikt Van Liempt bij de vrijwel in vergetelheid geraakte jazzpianiste en zangeres Pia Beck beter. De voortvarendheid waarmee zij zich in de kijker speelde van het Stan Huygens Journaal in de Telegraaf doet nog steeds eigentijds aan. Societyjournalistiek was een nieuw fenomeen en Beck haakte handig aan bij de groeiende behoefte aan entertainment. ‘Zij was in de jaren vijftig de nieuwe tijd zelf’, schrijft Van Liempt.

Het is goed dat Van Liempt meehelpt om het vooroordeel te slechten dat de vijftiger jaren louter een muffe periode waren. Al is hij er, bijna een kwarteeuw nadat historicus James Kennedy repte over ‘Nieuw Babylon in aanbouw’, allerminst vroeg bij, sterker: hij steunt vrijwel uitsluitend op inzichten en werk van tal van historici en biografen voor hem, met name historicus Hans Rigthart. Een en ander tikt Van Liempt evenwel op met een soepele, journalistieke pen.

Lees de tekst ook op de website van Trouw

Gevleugelde geschiedenis van Nederland

Binnenkort verschijnt er bij uitgeverij Ambo Anthos een heel fijn cultuurhistorisch vogelboek: Gevleugelde geschiedenis van Nederland. Ik schreef het hoofdstuk over theologieprofessor Adriaan van Veldhuizen, die honderd jaar geleden drukker was met mussen en merels dan met het uitpluizen van de Schrift. Van zijn hoogleraarssalaris kocht hij een stuk grond op de heide bij Tynaarlo, destijds nog woest en ledig land. Adderhorst noemde hij het houten huis dat hij op die plek bouwde.

Een paar maanden geleden keek ik wat er nog over is van het vogelparadijs dat hij destijds maakte op zijn landgoed in Tynaarlo. Wat blijkt? Zijn kleinzoon, eveneens theoloog én groot natuurliefhebber, zwaait er tegenwoordig de scepter. Hij woont nu op Adderhorst.

Elke Wiss: ‘Praktische filosofie is mijn sportschool’

Een filosoof die pleit voor discipline en structuur. Voor Filosofie Magazine sprak ik uitgebreid met praktisch filosoof Elke Wiss. Goed en doordacht denken is nog niet zo makkelijk, stelt zij. ‘Onze geest pakt alles wat voorbijkomt. De ene gedachte na de andere.’ Hoe dan wel moet? Welnu: trainen, trainen, trainen. Zo moet het je uiteindelijk lukken om één gedachte langer dan een paar seconden vast te houden en zorgvuldig te bekijken.

lees hier het hele interview:

Historicus Jan Konst over zijn eigen, ‘verloren’ generatie

INTERVIEW DAGBLAD TROUW – Vijftigers van nu, geboren rond 1965, hebben opvallend vaak dezelfde: ze willen zelf beslissen, eigen morele oordelen vellen, niet onderworpen zijn aan gezag van anderen. Bevrijdend? Zeker, al hangt er wel een prijskaartje aan die ik-mentaliteit, ontdekte schrijver en hoogleraar in Berlijn Jan Konst.

Een herfstbui valt met bakken uit de hemel als de gedachten van Jan Konst veertig jaar teruggaan in de tijd. Hij zit in een koffietentje in de Utrechtse wijk Lombok, pal tegenover de Antonius van Paduakerk. Konst zet een bril op zijn neus om de stortregen beter te bekijken. Terwijl hij zijn blik op de druppels richt, begint hij te vertellen over het beeldbepalende gebouw waarvan de klokkentoren ver boven de wijk uitsteekt.

Konst: “Toen ik begin jaren tachtig in de schaduw van die kerktoren een studentenkamer betrok, kreeg ik als gedoopt katholiek nog een brief van het parochiehoofd: ook ik was welkom om de heilige mis bij te wonen.” Het mocht niet baten. “Niks mee gedaan.”

Hij bleek niet de enige voor wie het oude verhaal geen kracht meer bezat. Met hem lieten leeftijdsgenoten massaal het geloof versloffen. Inmiddels roepen de klokken van de Paduakerk al enige tijd geen kerkgangers meer op. Het bedehuis is ‘onttrokken aan de eredienst’, zoals dat heet.

Petite Histoire
Jan Konst (Utrecht, 1963) haalt het verhaal ook op in zijn nieuwe boek Na de revolutie. Kind van de jaren zeventig. Konst, die van huis uit neerlandicus is (zie kader), stelt daarin in zijn jeugdjaren centraal.

Het boek verweeft zijn eigen biografie met die van de belangrijkste historische en sociologische ontwikkelingen in jaren zestig, zeventig en tachtig. Hij blijkt een vaardig schrijver, die de grote lijnen naadloos laat overgaan in de petite histoire van het eigen leven, steevast gekruid met treffende beelden. Het is, met andere woorden, het grote verhaal van ontzuiling, secularisering en individualisering teruggebracht tot de proporties van één familie en in het bijzonder één persoon: de schrijver zelf.

Zijn persoonlijke verhaal is, zo stelt Konst, óók het verhaal van talloze leeftijdsgenoten. De eigen ervaringen, merkt hij in de loop van zijn boek op, zijn tegelijk die van een ander. En die constatering leidt tot overpeinzingen. Hij schrijft: “Is ieder van ons uniek? Ja, uiteraard, want niemand is inwisselbaar. En toch… Soms lijkt het of we met elkaar hetzelfde leven leiden. Dat onze hoogstpersoonlijke ervaringen weinig meer zijn dan variaties op een en hetzelfde thema.”

Wat is de betekenis van het individu in die grote sociologisch-historische ontwikkelingen?
“Iedereen past zich aan sociale contexten aan, we maken deel uit van grote historische ontwikkelingen. Je zou kunnen denken dat mijn boodschap is dat het individu de speelbal is van de geschiedenis, dat er geen individualiteit is.”

Lees het interview verder op de website van Trouw.

De nieuwe Juli Zeh: de ‘dorpsnazi’ als buurman

DAGBLAD TROUWDe nieuwste roman van Juli Zeh speelt zich wederom af op het Duitse platteland en is weliswaar geestig, maar stemt ook somber.

Het Oost-Duitse platteland is berucht om zijn hoeveelheid AfD-stemmers en extreem-rechtse sentimenten. En zowaar, bij hun eerste ontmoeting stelt de nieuwe buurman van Dora zich al voor als ‘de dorpsnazi’. Dat is slikken voor de 35-jarige Berlijnse, die tijdens de lockdown het grotestadsleven is ontvlucht.

Dora, die werkt bij een reclamebureau dat campagnes voor duurzame producten bedenkt­­, voelde zich al een tijdje niet meer senang in Berlijn. Werkstress, geen werkelijke vriendschappen, overal een correcte mening over hebben – dat soort dingen. Als haar vriend zich ook nog eens ontpopt als onheilsprofeet voor wie de coronamaatregelen niet streng genoeg kunnen zijn, zegt Dora haar oude leven vaarwel en betrekt ze met haar hondje een vervallen huis in het fictieve dorp Bracken.

Dorp? Eigenlijk eerder een vlek op de kaart. In Bracken ervaart men de werkelijkheid totaal anders dan in de Duitse hoofdstad. Een zieltogende gemeenschap waar mensen tegen heug en meug wat van het leven proberen te maken. Racistische grappen zijn er schering en inslag. Voor Dora (die op de Groenen stemt en verder gevangen zit in politieke correctheid) een wereld waar ze voorheen alleen in vooroordelen over sprak.

Meer dan een outcast

Centraal in Onder Buren, de nieuwe roman van Juli Zeh (1974), een van Duitslands succesvolste en productiefste schrijvers, staat de vriendschap tussen Dora en haar buurman Gote, de zelfverklaarde dorpsnazi. Bij elke sigaret die het duo samen opsteekt –er wordt stevig gepaft in deze roman – is het voor Dora lastiger om hem enkel te zien als outcast. De situatie wordt extra complex als Gote, die gescheiden is en samenwoont met zijn jonge dochter, ziek blijkt te zijn.

Net als in Ons soort mensen, haar eerdere roman die zich in een dorp op het Oost-Duitse platteland afspeelt en waar een strijd om een windmolenpark woedt, lukt het Zeh opnieuw om met een paar goedgekozen woorden karakters en situaties te schetsen. Soms bijna karikaturaal: ‘Bij de bushalte staat een halfverschroeidplexiglazen hokje, met een dienstregeling die niet meer tekst bevat dan een gelukskoekje en ook niet veel begrijpelijker is.’

Wat het platteland betreft weet Zeh trouwens waar ze het over heeft. De gepromoveerde juriste – naast haar schrijverschap werkt ze bij het hooggerechtshof Brandenburg als onbezoldigd rechter – verhuisde zelf in 2007 naar een dorp buiten Berlijn. Scherp maakt ze inzichtelijk dat de ‘bloeiende landschappen’ die de voormalige DDR na de val van de muur waren beloofd er nooit zijn gekomen. Zelfs niet in de meest letterlijke zin, de deelstaat Brandenburg, waar de roman is gesitueerd, heeft te maken met heftige verdroging als gevolg van klimaatverandering.

Rurale idylle

In de Duitse literatuur is de teloorgang van het platteland een populair thema. Denk aan de boeken van Dörte Hansen (MiddaguurHet oude land) die ook in Nederland geliefd zijn en waarin grote-stadmensen stuklopen op de rurale idylle. Zeh haakt hier ook bij aan, alleen blikt ze niet in nostalgie terug.

Zoals ze steeds doet in haar romans situeert Zeh de geschiedenis in de zeer recente actualiteit. En hoewel het een al corona is wat de klok slaat, weet ze die schijnbaar uitgekauwde pandemie vakkundig te overstijgen. De kwesties die ze aansnijdt, waren er al: racisme, politieke polarisatie, klimaatverandering, kloof tussen arm en rijk, noem maar op. De crisis vergroot ze extra uit.

Een hele waslijst aan onderwerpen passeert de revue, toch maakt het boek geen overladen indruk. Zeh laat de teugels nergens vieren, ze houdt de regie over die ene grote vraag: wat is de rol van het individu in de gemeenschap? Hoe leef je zo goed mogelijk samen, ondanks immense verschillen?

De dorpsgemeenschap laat ze daarbij zien in al haar dubbelzinnigheid. Zeh veroordeelt niet, dat laat ze wijselijk aan de lezer. In de Duitse pers kreeg ze daarom al het verwijt dat ze de gevaren van extreemrechts bagatelliseert. Nu zijn Duitse lezers van oudsher wat gevoeliger dan Nederlandse, wel bekruipt je het gevoel dat buurman Gote, die zich maar wat graag omringt met vage nazivrienden, erg makkelijk Dora’s sympathie weet te winnen. Het perspectief speelt daarbij ook een rol. De lezer beleeft Bracken zeer consequent vanuit het gezichtspunt van Dora, een nogal secundair reagerende vrouw.

Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid

Die quasi-laconieke houding van Dora heeft te maken met de onderliggende notie van de roman. Zeh werpt zich op als verdediger van de gewetensvrijheid, zoals ze ook regelmatig in debatten en interviews doet. ‘De gedachten zijn vrij’, laat zij de hoofdpersoon ergens het bekende Duitse lied citeren. Een overmaat aan ideologie, van welk type dan ook, leidt tot verblinding en uitsluiting.

Zeh’s stijl kenmerkt zich door sobere en gedecideerde zinnen. Juist die nuchtere aanpak heeft een geestig effect, waardoor het maatschappijkritische Onder buren niet onder zwaarwichtigheid bezwijkt. Sterker nog, de adremme observaties van hoofdpersoon Dora lezen soms als een klucht. Maar het beeld dat Zeh schetst van de Bondsrepubliek is somber. Een natie in verval. Als literatuur een diagnose vermag te stellen van de mentale gesteldheid van een tijdsgewricht, dan stemt Onder buren allerminst gerust.

De vertaling is van Annemarie Vlaming.

Deze boekbespreking verscheen eerder in Trouw.

Jezus als seculiere filosoof

RECENSIE FILOSOFIE MAGAZINE -Atheïsten kunnen veel van Jezus leren, vindt Julian Baggini. Hij ontdoet de evangeliën van al het bovennatuurlijke.

De Britse publieksfilosoof Julian Baggini is atheïst. Toch betekent dat niet dat hij geen interesse heeft in het christendom. In zijn nieuwste boek, Een evangelie zonder God, stelt hij dat Jezus’ leer ook zeggingskracht heeft als die is ontdaan van goddelijke aspecten of claims over verlossing in een volgend leven. In het boek gaat hij op zoek naar een ‘seculiere morele filosofie’ die uit het evangelie te destilleren zou zijn. Hij concentreert zich daarbij enkel op de morele leringen van Jezus; wonderen laat hij achterwege.

Baggini komt tot de slotsom dat Jezus’ leer zeer wel in een seculiere mal te persen is. Het draait volgens hem allemaal om een transformatie van het zelf. Neem de term ‘koninkrijk der hemelen’, die Jezus in het evangelie naar Mattheüs gebruikt; in de andere evangeliën gaat het vaak over het ‘koninkrijk van God’. Met dat koninkrijk is volgens Baggini vooral een manier van ‘zijn’ in het hier en nu bedoeld, en niet een fijne plek na de dood.Ook een term als ‘kind van de Allerhoogste’ of ‘kind van God’ verwijst volgens Baggini niet naar iets transcendents. Volgens Baggini gaat het er hier om een ‘hoogstaand persoon’ te worden. Jezus gebruikte die woorden in de beroemde Bergrede bijvoorbeeld om volgelingen te beschrijven die ‘vredestichters’ zijn, hun vijanden liefhebben, goed doen en lenen zonder iets terug te verwachten.

Hoe ziet een seculiere variant van de christelijke leer er volgens Baggini nu precies uit? Neem de zelfopoffering die Jezus propageerde, bijvoorbeeld door anderen de spreekwoordelijke andere wang toe te keren en behoeftigen op te zoeken en te helpen. Door onze eigen zwakheid te accepteren, accepteren we onze afhankelijkheid van anderen en worden we bescheidener over onszelf en hoe goed we kunnen zijn, schrijft Baggini. En bij zorg voor de zwakkeren gaat het er niet om medelijden met ze te hebben; het zijn juist mensen die ons waardenstelsel op de proef stellen. Zij tonen, aldus Baggini, dat de ander dienen een hogere roeping is dan streven naar materieel gemak.

Het draait allemaal om een transformatie van het zelf

Wie het serieus aanpakt, wacht een tamelijk spartaans leven: materiële soberheid, absoluut pacifisme, diepe nederigheid. Makkelijk is het niet om dat allemaal consequent te verinnerlijken. Jezus’ uitspraak dat ‘velen geroepen zijn, maar weinigen uitverkoren’ heeft dan ook daar betrekking op, zo betoogt Baggini.

De aanpak van Baggini is soms wel wat speculatief. Als iets wat Jezus zei niet helemaal in zijn kraam te pas komt, merkt hij graag op dat Jezus wel iets anders bedoeld zal hebben. Bijvoorbeeld daar waar Jezus keihard oordeelt over zijn tegenstanders en hen ‘adderengebroed’ noemt. ‘Niet oordelen’, wat hij volgens Baggini elders juist leert, is in zo’n uitspraak ver te zoeken.

En zijn Jezus’ woorden eigenlijk wel filosofie te noemen? Jezus is een man van allerlei uitspraken (‘Ik ben de ware wijnstok’) en parabels of gelijkenissen (‘De zaaier’, ‘De wijze en de dwaze maagden’) en niet echt een man van een ondubbelzinnige morele leer.

Ook al heeft Baggini alle wonder­verhalen uit zijn versie van de evangeliën weggegumd, dan nog is het lastig een consistente leer te ontwaren. Met de ‘morele filosofie van Jezus van Nazareth’ bedoelt Baggini dan ook meer de levenshouding die Jezus propageert en die op een aantal punten navolging verdient dan een dichtgetimmerd betoog. Meer handelen dan denken. ‘Levenskunst’ zou een passender predicaat zijn geweest.

Baggini’s stijl is opmerkelijk fris en toegankelijk. Tijdens het lezen rijst wel de vraag voor wie dit boek bedoeld is. Baggini gaat ervan uit dat de lezer enige voorkennis bezit, aangezien hij zonder al te veel context rijkelijk verwijst naar episodes uit de Bijbel. Baggini zelf is christelijk opgevoed. Het lijkt erop dat hij mikt op een lezersschare met dezelfde achtergrond. Mensen bij wie het christelijke geloof kennelijk nog wat nasuddert en die ‘iets’ missen.

Voor de volledigheid herschreef Baggini de evangelieteksten. Dat ‘evangelie volgens Baggini’ is als bijlage bij het boek gevoegd. Om Baggini’s betoog te volgen was het niet echt nodig geweest; wel geven de extra pagina’s zijn boek wat volume, anders was het wel erg dun geweest.

Of Baggini’s verhaal echt zo contrair is aan de kerkelijke leer valt overigens wel te betwijfelen. In liberale en modernistische stromingen is zijn benadering schering en inslag. ‘Al het spreken over boven komt van beneden,’ schreef de ooit zeer populaire gereformeerde theoloog Harry Kuitert jaren geleden al.

Dit artikel verscheen in Filosofie Magazine nr. 2/2021

Een evangelie zonder God. Wat heeft Jezus ons nog te zeggen?
Julian Baggini, vertaald door Chiel van Soelen en Pieter van der Veen | Nieuw Amsterdam | 240 blz. | € 25,99

Het rollenspel van de eenzaamheid

RECENSIE FILOSOFIE MAGAZINE – Soms voelen we ons vervreemd van de rollen die we spelen in het dagelijks leven. Filosoof Marjan Slob analyseert in essay ‘De lege hemel’ de eenzaamheid die dat oplevert.

Eenzaamheid als een ziekte die twee keer zo dodelijk is als alcohol. Eenzaamheid als epidemie. Eenzaamheid waar zoveel jongeren mee te kampen hebben dat er een meldpunt voor is opgetuigd. Zomaar een greep uit recente krantenstukken. Het is duidelijk: heel wat Nederlanders zitten muurvast in hun isolement.

De afgelopen jaren is er een stroom boeken verschenen over de sociologische en psychologische kant van eenzaamheid.

Wie de titel van het nieuwe essay van Marjan Slob ziet (De lege hemel. Over eenzaamheid) zou zomaar kunnen denken dat zij in dit stramien verder marcheert. Maar je alleen voelen – sociale eenzaamheid dus – dat is waar het filosoof en publicist Slob in eerste instantie nu juist níét om te doen is. Het gaat haar om een filosofische duiding van eenzaamheid. Want, verzucht zij, die blijft zo dikwijls achterwege.

Lees verder in Filosofie Magazine nr. 11/2020

In ‘Mens/Onmens’ is Bas Heijne scherp, maar niet erg nieuw

DAGBLAD TROUW – In zijn essay over een versplinterde wereld komt Bas Heijne uit bij de Bergrede.

Op 15 april 2019 brandde de Notre-Dame in Parijs af. Bij het zien van de vlammen barstte menigeen in huilen uit. Op Twitter werden foto’s van het inferno gedeeld. Dit, was de teneur, was een teken. De smeulende kathedraal als symbool voor de ondergang van het christelijke Avondland.

In zijn essay ‘Mens/Onmens’ begint Bas Heijne met deze brand. De wijze waarop er op de gebeurtenis werd gereageerd, stelt hij, toont een diep conflict in de samenleving. Twee obsessies staan daarin centraal. Ten eerste identiteit, zoals uit het voorbeeld hierboven blijkt, en daarnaast waarheid. De brand kon simpelweg geen toeval zijn. Alsof een weggegooide sigaret zo’n vlammenzee had kunnen veroorzaken. De elite (president Macron, de media), klonk het op sociale media, verzwijgt het echte verhaal.

Dit giftige mengsel van identiteit en (on)waarheid doortrekt de hele maatschappij, stelt Heijne. Van de politiek tot en met de manier waarop we onszelf en anderen zien. Subjectieve beleving is leidend. Als ik het voel, dan is het waar. De ander is een leugenaar of een hypocriet. Opgehitst door de algoritmes van Facebook en Twitter raakt de samen­leving verdeeld in kampen. Werkelijkheid en beleefde werkelijkheid worden meer dan ooit verward.

Vervreemding en de bubble

Volgens Heijne, zo mag duidelijk zijn, verkeert de liberale democratie in crisis. Omgaan met verschillen, nuchterheid en rekening houden met diverse belangen, het dreigt allemaal het onderspit te delven.

Hoe kon het zover komen? Heijne zoekt het antwoord in ontwikkelingen binnen het liberalisme zelf. De mensheid zou na de implosie van het communisme nog maar één kant op gaan: meer markt, meer welvaart, meer individuele vrijheid. Een gouden toekomst wachtte. Bijgevolg werd het liberale denken niet meer serieus uitgedaagd. Politiek gaat sindsdien alleen nog om praktische oplossingen. Zie Mark Rutte, de premier die visie verwerpt.

Hierdoor hebben politici en beleidsmakers voor de tekortkomingen van het liberale project (groeiende ongelijkheid, mondiaal flitskapitaal, verlies van gemeenschapszin) geen goed alternatief. Vervreemding is het lot van de moderne burger. Heijne: “Vandaar de nieuwe hang naar de groep, de bubble, het houvast van de identiteit.” Het paradoxale is dat het liberalisme zichzelf in de voet schiet.

Uit de echokamer van veiligheid stappen

Heijne slaagt erin om in een beperkt aantal pagina’s een analyse te geven van dieperliggende oorzaken achter schijnbaar geïsoleerde gebeurtenissen. Al is dit verhaal over de crisis van de liberale democratie wel vaker verteld. Ook door Heijne zelf. Voor de VPRO maakte hij twee jaar geleden de tv-serie ‘Onbehagen’. Citaten hieruit komen nu terug. In NRC schreef hij eveneens over deze kwesties. Wie dat allemaal tot zich nam, leest niet veel nieuws.

Hoe overstijgen we het deel­belang? Wat betekent het om mens te zijn in dit versplinterde geheel, luidt een andere belangrijke vraag in dit essay. In zijn slotpleidooi komt Heijne verrassend genoeg uit bij het christendom, preciezer, de Bergrede. In die beroemde passage (Matteüs 5) roept Jezus op om vijanden lief te hebben.

Die woorden hebben ook buiten de religieuze context waarde. Heijne ziet ze als ‘existentiële aansporing’ om uit de echokamer van veiligheid te stappen. Angela Merkel met haar Wir schaffen das is voor hem het lichtend voorbeeld. Zij was niet naïef met het binnenlaten van vluchtelingen, maar stelde een noodzakelijke daad. Al is het aldus Heijne ‘een hondsmoeilijke opdracht’ om verschil te overbruggen.

Deze passage, bijna kanseltaal, vormt een contrast met de analytische afstandelijkheid uit de eerste twee delen van het essay. Zijn boodschap is waardevol, maar niet nieuw. ­Eigenlijk is dit het verhaal dat in elke modale PKN-kerk te horen is. En ook in het politieke debat is de bijbelpassage niet onbekend. Denk aan de ‘Bergrede’ van Willem Aantjes, een klassieker uit de Nederlandse politieke geschiedenis.

Is dat gebrek aan nieuwigheid erg? Niet per se. In tijden waarin nieuw-rechts zich graag als ware hoeder van het christendom opwerpt, kan niet vaak genoeg worden gewezen op deze bijbelverzen.

De vraag is alleen of Heijne zelf helemaal gelooft in zijn receptuur. Wel als een persoonlijke ethiek, lijkt het, maar niet als een maatschappelijk breed gedragen verhaal. De ondertoon van het essay is daarvoor te somber. Heijne klinkt vermoeid. Wat dat betreft had hij makkelijk met een andere zin uit de Bergrede kunnen eindigen: ‘Iedere dag heeft genoeg aan zijn eigen last.’

Bas Heijne
Mens/Onmens
Prometheus; 128 blz. €19,99 

Deze recensie verscheen eerder in Trouw